GeenNieuws

Overpeinzingen naar aanleiding van de actualiteit in de regio

zondag 22 juli 2007

Baken

Rijd ik midden in de nacht tussen Mook en Plasmolen, zie ik aan de overkant van de Maas een stralend licht opdoemen. De skybeamer van het Hapse relaxhuis die zijn vrolijke lichtcirkels trekt. Bijna thuis! Tegelijk dringt tot me door: het is een vertrouwd gezicht geworden, een baken in de nacht. Van nature ben ik een rationeel denkend mens. Geloof niet in buitenaards gedoe. Maar toen ik ‘m voor het eerst zag, viel ik bijna van mijn geloof. Hond en ik liepen rond twaalven ons laatste rondje toen ik ineens wat zag oplichten in het donker boven me. Mijn spirituele ik was die avond met hooguit een glas of twee geprikkeld dus daar kon het niet aan liggen. Ik keek nog eens en warempel: ik zag een UFO! Hond had niets in de gaten. Maar nooit eerder was hij zó snel, nog nadruppelend, over de drempel getrokken. Vervolgens: gezwegen als het graf. Na een slaapmutsje was ik het voorval snel vergeten. Ruimtewezens bestaan niet. Tot de volgende avond. Daar was dat ruimteschip opnieuw! Ik raapte alle moed bij elkaar en besloot eens goed te kijken. Het was nu minder bewolkt en ik zag behalve het oplichtende wolkendek nu ook de bundel die het veroorzaakte. Aha! Inmiddels vind ik het een vertrouwd gezicht. Alles lijkt te kloppen als ik ’s avonds de bundel zijn rondjes zie draaien. Voor de uitbater van het sekshuis is dat jammer. Die wil juist dat het níet klopt. Die wil alleen maar pesten. Die schakelt zijn reuzenlamp alleen maar aan om de gemeente te jennen. Die komt hem op een ander vlak namelijk niet tegemoet. Binnenkort is iedereen vertrouwd met de skybeamer. Dan sterft het pesterijtje een zachte dood. De avond komt dat ik mijn rondje door de nacht maak, omhoog kijk en iets mis. Mijn baken in de nacht. Ik mis ‘m nou al.

De Gelderlander, 25 juli 2007

donderdag 19 juli 2007

Veolia

Nog vijf maanden. In veelbelovende letters staat het op de flanken van treinstel nummer 3226 geplakt. Nog vijf maanden. Dan worden de stinkende en walmende Wadlopers die zich dagelijks krakend en piepend een weg banen door het maïs- en aspergelandschap, onderwijl een oliespoor trekkend waar Klein Duimpje jaloers op zou zijn, één voor één ingeruild. Supermodern worden ze genoemd, hun opvolgers. Stadler GTW is hun officiële naam. In Groningen worden ze optimistisch Spurt genoemd. Hoe wij ze gaan noemen, is nog maar de vraag. Dat hangt helemaal af van de karaktertrekken van de nieuwe raspaardjes. 't Is dat Messias niet lekker bekt voor een trein. Maar anders. Menig Maaslijner zal de komst van de GTW als de komst van de Verlosser beschouwen. Echte treinen moeten het worden, die nieuwe Zwitserse dieseltjes. Met airconditioning en veel meer zitplaatsen. Steeds drie aan de ene kant van het gangpad en twee aan de andere kant. Dus waar nu nog vier mensen in de breedte zitten, zitten er straks vijf. Wordt lekker druk in het coupé. Snap je meteen waar die airco voor nodig is. En aangezien de sporen niet verbreed worden, zal het wel ten koste van het gangpad gaan. De conducteurs, pardon: controleurs, van Veolia hebben zich naar verluidt al massaal ingeschreven voor een cursus Sonja Bakkeren. Nog vijf maanden. 't Is nogal een belofte. Veolia heeft wel meer beloofd. Er zullen heel wat vlekkeloze ritjes tussen Nijmegen en Roermond moeten worden gemaakt voordat het bedrijf af is van de slechte naam. Een slechte naam waarvan de afkorting inmiddels ook bekend is. De naam van haar voorganger, NS, had de regelmatige reiziger snel door: Nooit Stipt. 'Veolia' heeft wat langer geduurd, maar het kan niet anders zijn dan: Vertraging En Oponthoud Leveren In Afdankertjes.

De Gelderlander, 19 juli 2007

zondag 15 juli 2007

Een slak en een haas

Zelfs het leugenbankje van gestapelde stenen was een kort leven beschoren. Het stond, net als de echte bank, de graafmachines op de Cuijkse boulevard in de weg.
De vaste bankzitters geven niet op. Ook vandaag komen ze trouw, tussen de buien door, naar hun vaste stek. Kunnen we niet zitten? Dan maar hangen. De hekken van de aannemer zijn hangbestendig. De Cuijkenaren laten zich niet wegjagen, zeker niet nu er zoveel te beleven valt.
Terwijl ze toekijken hoe een grote kraan damwandplaten de grond in trilt, is het commentaar niet van de lucht. Vooral niet als een van de platen niet verder wil. Wat de kraan ook doet, de plaat blijft halverwege muurvast steken.
"Zei ik toch."
"Wat?"
"Dat-ie op de fundering zou stuiten."
Het groepje knikt eensgezind. Ze weten allemaal wat er aan de hand is.
"Hier stond het oude gemeentehuis", legt de eerste uit. "Dat hebben ze in de jaren zestig wel afgebroken, maar de fundering hebben ze gewoon laten zitten."
"Deden ze vroeger altijd", zegt een man die leunt op zijn fiets. "Wat in de grond zat, lag niet in de weg. En als je wat overhad en je had achter het huis een hof, dan groef je een gat en hupsakee, zand erover, alles weg."
De bouwvakkers lijken niet onder de indruk. Er is even overleg. Er wordt een sjekkie gedraaid. Dan trekt de kraan de onwillige plaat weer uit de grond en parkeert 'm ergens anders. "Daar zitten die lui niet mee", zegt nummer één. "Het hoeft pas in oktober klaar te zijn dus waarom zouden ze zich haasten? En je weet wat ze in Groesbeek zeggen."
"Nou, wat zeggen ze in Groesbeek?" vraagt de man met de fiets.
"Een slak en een haas vieren op dezelfde dag Nieuwjaar."

De Gelderlander van 12 juli 2007


Straatlantaarn

Ik heb de lamp wel eens kapot willen trappen. Van de straatlantaarn voor mijn huis, bedoel ik.
Ik hoor het de makelaar nog zeggen, toen ik destijds met hem door het huis liep. "De lantaarnpaal voor het huis brandt als enige in de straat de hele nacht. Dat moet toch een veilig gevoel geven, als die dochters van u thuiskomen."
Nou.
Vlakbij de paal staat een bankje. En naast dat bankje staan een schommel, een draaiding en zo meer. Een gezellig plekje met een grote aantrekkingskracht.
Da's fijn. Da's levendig. De vrolijke geluiden van een bankje overdag. Kinderstemmetjes, kleppende moeders, klagende opa's.
Maar 's avonds en 's nachts, als die lamp als enige in de straat brandt, is de aantrekkingskracht van dat plekje er niet minder om.
De vrolijke geluiden van een verlicht bankje in de nacht. Kedoeng kedoeng kedoeng, klerelijer!, kankerlul!
Jongelui met ghettoblasters, zakjes wiet en luide stemmen.
Soms houden ze me uit de slaap. En dan wil ik wel eens naar buiten. Alleen maar om die lamp kapot te trappen. Maar is het niet mijn vrouw, dan is het wel een stemmetje in mijn hoofd dat steeds net op tijd zegt: waar hing jij rond toen je zestien was?
Wij hadden geen burgemeesters die een blowverbod instelden. En samenscholingen van meer dan één jongelui waren toen nog niet verboden. Gelukkig niet.
En in dat gelukzalige besef pak ik mijn hoofdkussen en verstop mijn oren zo diep mogelijk daaronder. En berust in mijn lot: wonen op het enige plekje in de straat waar de straatlantaarn de hele nacht brandt.
De hele nacht.

De Gelderlander, 5 juli 2007